Bloedonderzoek
De arts doet regelmatig verschillende bloedonderzoeken. Zo krijgt hij een beeld van de conditie van de persoon met PNH. En weet hij wat er moet gebeuren. Het eerste onderzoek is een bloedtelling. Er wordt gekeken naar de rode bloedcellen (het hemoglobine), de witte bloedcellen en de bloedplaatjes. Daarnaast wordt gekeken naar de mate van bloedafbraak, de nier- en de leverfunctie, en naar ijzer en vitamines.
Rode bloedcellen
Het tellen van de rode bloedcellen gaat per kubieke millimeter bloed. Het normale aantal voor vrouwen is 4,2 tot 5,4 miljoen en voor mannen 4,4 tot 6 miljoen.
Bij PNH is de hemoglobine verlaagd door de bloedafbraak. En bij een deel van de patiënten wordt het hemoglobine nog lager, doordat ze veel ijzer via de urine verliezen.
De arts kan ook het aantal jonge (nieuw gevormde) rode bloedcellen (reticulocyten) tellen. Dat bedraagt normaal een procent van het totaal aantal rode bloedcellen. Heeft het lichaam behoefte aan meer rode bloedcellen? Dan verhoogt het beenmerg de productie van deze reticulocyten.
Witte bloedcellen
De witte bloedcellen worden meestal geteld als groep. Maar als gedetailleerdere informatie nodig is, dan kunnen ook de specifieke typen witte bloedcellen worden geteld.
Bloedplaatjes
Bloedplaatjes (trombocyten) zorgen voor het stollen van het bloed. Het normale aantal bloedplaatjes ligt tussen 150 tot 450 miljoen per milliliter bloed. Als de gemeten waarden onder of boven het normale niveau liggen, dan wijst dit op een bloedaandoening.